Kinderen ontwikkelen zich in voortdurende wisselwerking met de omgeving. Die omgeving verschaft als het ware het voedsel voor de geest. Daar niet elk voedsel gezond is, is het noodzakelijk de omgeving voor te bereiden. Dit is de taak van de opvoeder.
De schoolomgeving:
- Zij moet activerend werken, dat wil zeggen ze moet de innerlijke werkzaamheid van kinderen stimuleren. Daartoe moet ze afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de kinderen in hun ontwikkelingsfase en op het eigene van elk kind.
- Als de omgeving optimaal is ingericht zal ze de kinderen activeren tot intensief bezig zijn, tot creativiteit en tot plezier in hun bezigheden.
- De school moet de kinderen hulp bieden bij hun concentratie door hen de gelegenheid te geven ongestoord aan eigen gekozen werk bezig te zijn.
- Er moet bewegingsvrijheid voor kinderen zijn. Vooral voor jonge kinderen is het van belang dat zij, door middel van die bewegingsvrijheid, zich gecoördineerd leren bewegen en handelend mogen omgaan met materialen. Dit bevordert de ontwikkeling van de intelligentie.
- Om deze bewegingsvrijheid tot zijn recht te doen komen moeten voorwerpen in juiste verhouding staan tot de grootte en kracht van de kinderen. Dit geldt zowel voor het meubilair als de materialen voor de oefeningen uit het dagelijks leven (vegers, stoffers, doekjes, schoffels, harken).
- De omgeving moet zodanig zijn dat de kinderen zelfstandig kunnen kiezen en handelen en dat hun wijze van werken vrij kan zijn (op de grond, bij hun tafeltje, alleen of samen): er moet ruimte voor verschillende werkwijzen zijn.
- De leerruimte moet niet slechts beperkt zijn tot het lokaal. Ook de ontwikkelingsmogelijkheden buiten het schoollokaal moeten benut worden: de tuin, het park, het plein. (tuinieren, wandelen en spelen). De taak van de school is dan de (werk)activiteit van het kind te combineren met het bijbrengen van kennis over wat het kind belang inboezemt.
- Voor de oudere kinderen moet de school die omgeving scheppen die beantwoordt aan hun behoefte zich kennis te verwerven over de samenleving om hen heen. Ook voor hen geldt nog dat de antwoorden op hun vragen verkregen moeten worden uit de omgeving: dus niet via lessen over verschijnselen, maar via waarnemen van verschijnselen. De voorbereide omgeving moet dat waarnemen mogelijk maken (microscoop, rekenkundig materiaal, aquarium, schooltuin, documentatie-materiaal…).
- De school moet de oudere kinderen voorbereiden op activiteiten in de maatschappij. De kinderen moeten ook buiten de school ervaringen opdoen. De school moet gelegenheid geven voor en stimulerend werken op het maken van uitstapjes, beroepsoriëntatie, enz.
- De school moet de kinderen die ontwikkelingsmaterialen bieden die bij hun ontwikkelingsfase passen.