Maria Montessori

Maria Montessori leefde van 1870 tot 1952. Zij werd geboren in de provincie Ancona in Italië. Na enkele jaren studie natuurkunde, wiskunde en biologie (1890) ging zij over op de studie medicijnen en promoveerde in 1896 tot doctor in de medicijnen. Daarmee was ze de eerste vrouwelijke arts in Italië.

Na haar studie specialiseerde ze zich in de psychiatrie en werkte met geestelijk gehandicapte kinderen. Haar kennismaking met de werken van Itard en Séguin op dit gebied leidde tot haar stellingname dat niet langs medische maar langs opvoedkundige weg hulp aan deze kinderen moest worden geboden.

Ze gaf hierover een cursus aan onderwijzeressen in Rome. Ook ontwierp ze in navolging van Itard en Séguin allerlei zintuiglijk materiaal voor zwakzinnige kinderen en werkte zelf mee op een nieuw instituut voor zwakzinnigen om dit materiaal uit te proberen. De resultaten ook op het gebied van lezen en schrijven waren verbluffend.

Na een hernieuwde studie filosofie en kinderpsychologie werd ze in 1904 buitengewoon hoogleraar antropologie. In 1908 werd ze gevraagd om de leiding op zich te nemen van een zogenaamd “Casa dei bambini” of het “Huis der kinderen” in één van de armste wijken van Rome. Nu kon ze haar ideeën, haar pedagogische “methode” gaan toepassen op gewone kinderen.

Ook hier waren de resultaten zo indrukwekkend dat de Casa dei Bambini belangstelling trokken van vele opvoeders uit tal van landen. Het was de combinatie van vrijheid, zelfdiscipline, werklust en prestaties van de kinderen die bewondering wekte en al gauw navolging vond in de oprichting van Montessori schooltjes ook buiten Italië.

Maria Montessori zelf gaf vanaf 1909 cursussen en publiceerde over haar methode, haar visie en uitgangspunten. Vanaf deze tijd gaf ze ook lezingen in het buitenland. Dit alles hielp mee om het Montessori-onderwijs te verspreiden. Van 1929 tot 1937 woonde zij in Spanje.

Van 1934 tot 1939 en van 1945-1952 was Nederland haar thuisbasis. De oorlogsjaren bracht ze door in India. In deze perioden bleef ze actief betrokken bij de Montessorischolen, ontwierp materialen, werkte aan thema‚ als opvoeding en vrede, kosmisch onderwijs, en benadrukte steeds weer haar visie op het kind.

Van jongs af aan is in het kind een vitale kracht werkzaam die hem leidt tot activiteiten in, aanpassing aan en omgaan met zijn omgeving. Men kan spreken van een innerlijke wil tot het op steeds voortgaande gebieden veroveren van zelfstandigheid.

Dit uit zich in de eigen activiteiten van het kind die aan die innerlijke wil gehoorzamen.

Montessori noemt dit de “spontane activiteit” van het kind. Deze spontane activiteit wordt van binnen uit gestuurd door perioden van verhoogde belangstelling voor bepaalde aspecten van de omgeving: “de gevoelige perioden”. Elk kind heeft deze perioden van verhoogde gevoeligheid en zijn activiteiten op het betreffende gebied bevorderen de ontwikkeling en bevredigen zijn ontwikkelingsbehoefte.

Elk kind wil leren, maar afhankelijk van de ontwikkelingsfase waarin het zit, is het terrein waarop het zich richt en de wijze waarop het leert verschillend.